|
De periode van de kerkgeschiedenis, die in de brief aan de gemeente van Thyatira wordt beschreven, is een zeer lange: ze loopt van zo ongeveer het 600 tot aan ca. 1500 na Christus. Het is geen periode om blij van te worden! Eerst maar even een beschrijving van het letterlijke Thyatira. a. Het was een stad, zo'n 70 km. ten zuid-oosten van Pérgamum.,waarin wol en geverfde stoffen verhandeld werden en waarin iedereen lid moest zijn van een van de vele vakbonden of gilden. b. Overal stonden tempels met aan afgoden gewijde altaren, waaraan de bewoners/ vakbondsleden verplicht waren te offeren, om de welstand van de stad te bevorderen en te handhaven. Wie daaraan niet meewerkte was een staatsgevaarlijk element, die het belang van de gehele maatschappij schaadde en die dan ook uitgestoten werd en economisch min of meer was dood verklaard. Als de 'beschermgoden' niet geëerd werden ging alles mis!! c. In Thyatíra stond een tempel waar waarzeggers werden opgeleid. Het is meer dan waarschijnlijk dat de purperverkoopster Lydia, die ook bezeten was door een waarzeggende geest, daar zowel haar beroep als haar occulte 'gaven' vandaan had, zoals we lezen in Hand. 16 v.a.; vers 13: "…en op de shabbát gingen wij ( Paulus en Silas), de poort ( van Filippi in Macedonië) uit, de rivier langs, waar wij verwachtten dat een gebedsplaats zou zijn: en nedergezeten, spraken wij tot de vrouwen die samengekomen waren. En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster uit de stad Thyatíra, die God vereerde ( een heidense met belangstelling voor het Joodse geloof), hoorde toe en de Heere opende haar hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd. En toen zij gedoopt was - én haar huis….". Deze Lydia werd de állereerste Europese christen! De kracht van de Heilige Geest, werkend in en door het woord dat Paulus sprak, verbrak de occulte ketenen die haar gebonden hielden en stelde haar in de ruimte, waarna - in de eeuwen die volgden- ons hele continent met het Evangelie van de vrede in aanraking gebracht werd. Nu de tekst: "Dit zegt de Zoon van God…". Let op: niet de Zoon des Mensen, zoals hij genoemd werd tijdens Zijn rondgaan op aarde. Niet de zoon van Maria!! Laten we dit goed opmerken, want in deze brief aan Thyatíra worden met name de verschrikkelijke misstanden in de Rooms-Katholieke kerk aan de kaak gesteld. Deze kerk - die de naam 'kerk' in feite nauwelijks verdient - heeft het lef gehad te beweren dat niet alleen Maria zelf, maar ook tevens haar moeder Anna zonder zonde geboren waren, wat helemaal nergens in de Schrift te lezen staat. In de 20e eeuw is het Vaticaan zelfs zo ver gegaan, dat het verklaard heeft dat Maria 'medeverlosseres' zou zijn naast Jezus! Een mens die andere mensen verlost…. kan het ongerijmder? Maar hier, in deze brief, zegt Jezus helder en duidelijk: "Dit zegt de Zoon van God…". God en God alleen kan en zal ons verlossen - laat daar geen twijfel over bestaan. Toch spreekt de Heer aan het begin van deze brief nog zeer lovende woorden: "Ik ken uw werken en uw liefde en uw geloof en uw dienstbaarheid en volharding - en dat uw laatste werken groter zijn dan uw eerste." Een déél van de gemeente van Thyatíra doet het uitstekend! Ook in de donkerste tijden van de kerk waren er altijd nog lichtende vertegenwoordigers van de Heer: Franciscus van Assisi… die steeds meer het beeld van Jezus in zijn leven ging vertonen; de Waldenzen, de Albigenzen, de Hussieten…en nog veel meer. Zij waren de voorlopers van de Hervorming of Reformatie. "Maar Ik heb tégen u dat u de vrouw Izébel, die zichzelf een profetes noemt, toestaat om Mijn dienaren te onderwijzen en hen te verleiden tot het plegen van ontucht en het eten van afgodenoffers". De naam Izébel is natuurlijk een symbolische naam - een naam die ontleend is aan de Oudtestamentische dochter van de Phoenicische koning en opperbaälpriester, Izébel genaamd, een heks die getrouwd was met de zwakke koning Achab van het Noordrijk Israël. Zoals die eerste Izébel de priesters des Heeren bij tientallen doodde en heel Israël onder de invloed van de afgodendienst bracht, leerde déze 'charismatische' dame nu aan de jonge gemeente van Thyatíra, dat het totaal geen kwaad kon als men ontucht pleegde en afgodenoffers at op heidense plechtigheden - als men 'in zijn hart' maar geloofde….! Maar je kunt hart en levenspraktijk niet scheiden. Het hart spreekt en komt uit in de daden. Deze vrouw, die slechts bewéérde de woorden van God te spreken, staat voluit model voor de in deze wereld veel te machtige Rooms-Katholieke kerk. Dit is een kerk die het onfeilbare Woord van God vervangen heeft door eigen, menselijke woorden en wetten en die door haar leringen ontelbaar veel mensen heeft meegesleurd in de ondergang. Zo werd bijvoorbeeld de eeuwige, door God ingestelde rustdag: de shabbat, de zaterdag dus, eigenmachtig door de paus van Rome ingewisseld voor de zondag… een dag die notabene aan de heidense zonnegod was gewijd. De datum van het Pésach ( = paas)feest werd eveneens gewijzigd. De priesters, die in de tijd van het Oude Testament gehúwd dienden te zijn, moesten, op bevel van de paus, vanaf de 11e eeuw ineens allemaal celibatair zijn, tot op de dag van vandaag, in overeenstemming met het heidense, Griekse denken dat het lichaam, met zijn seksualiteit, totaal ondergeschikt achtte aan de veel reinere en hogere geest. Maar in de Bijbel wordt de liefde tussen man en vrouw juist huizenhoog geprezen! Wie dacht de paus wel dat hij was, dat hij daar iets minderwaardigs en onreins van maakte? "Hoe schoon zijt gij, liefde; hoe heerlijk onder wat men verlangen kan…". ( Hooglied 7: 6 ). "Leg mij als een zegel aan uw hart; als een zegel aan uw arm, want sterk als de dood is de liefde, onverbiddelijk als het rijk van de doden de hartstocht; haar vlammen zijn vuurvlammen - een vuurgloed van de Heere. Vele wateren kunnen de liefde niet blussen en rivieren spoelen haar niet weg. Al bood iemand alles wat hij bezit voor de liefde - smadelijk zou men hem afwijzen." ( Hooglied 8: 6 en 7). Alles… alles.. wat God géboden had werd verdacht gemaakt. Alles.. alles wat God vérboden had, werd regel en wet in die geperverteerde kerk. In Deuteronomium 18: 10-12 , in de Torah, de Wet van God, staat: " .. onder u ( Israëlieten) zal er niemand worden aangetroffen die zijn zoon of dochter door het vuur doet gaan ( = kinderoffers); die waarzeggerij pleegt; geen wichelaar, uitlegger van voortekenen of tovenaar; geen bezweerder; niemand die de geest van een dode of een waarzeggende geest ondervraagt of die de doden raadpleegt. Want ieder die deze dingen doet, is de Heere een gruwel en ter wille van deze gruwelen ( die de heidense bewoners van Kanaän deden), drijft de Heere, uw God, hen ( de Kanaänieten dus) voor u weg." Laten we nu eens zien wat de R.K. kerk ( Izébel) daarvan gemaakt heeft…. Men mocht niet rechtstreeks tot God de Vader en tot Jezus, de Heer, bidden, maar diende hen te benaderen via Maria, de aardse moeder van Jezus en via een veelvoud van reeds gestorven gelovigen, die men heiligen noemde. Men werd dus gedwóngen de geest van doden te raadplegen - dwars tegen Gods wet in. Laat duidelijk zijn dat élke gelovige, hoe jong of ongeletterd ook, in Gods ogen heilig ( gerechtvaardigd en heel gemaakt) is en dat er daar bovenuit geen gestorven súperheiligen bestaan met paranormale bekwaamheden. Was men in huis iets kwijtgeraakt? Dan moest de heilige Antonius aangeroepen worden. Kreeg een kraamvrouw ontstoken borsten tijdens het voeden van haar baby? Dan moest daar de heilige Agnes aan te pas komen… en zo kunnen we nog wel even doorgaan. Zonder hulp van de heiligen liep alles in het leven in het honderd. Wie halsstarrig weigerde de heiligen aan te roepen, bracht ziekte en ellende over de gemeenschap - precies zoals het toeging in dat oude Thyatíra. Die was onrein en mocht bijvoorbeeld niet in gewijde aarde - wat dat dan ook wezen moge - begraven worden. Zelfs van de kruisdood van Jezus Zelf werd iets toverachtigs en occults gemaakt. Toen de Heer op Golgotha uitriep: "Het is volbracht!"…… wel… toen wás het ook volbracht. Er hoefde, voor wie gelooft, helemaal niets meer aan dat volmaakte reddingswerk toegevoegd te worden. Jezus had het heil helemaal alleen - zonder hulp van wie of wat dan ook - voor ons bevochten. Maar daar was de R.K. kerk het niet mee eens! Stel je toch eens voor: dat er mensen zónder inmenging van de Kérk - die zich tussen God en de mensheid in had gewurmd - naar de hemel gingen.. Nee - men moest iedere zondag- of liever nog: iedere dag! - naar de mis ( eucharistie), waar de priester een bepaalde ( tover)spreuk uitsprak die maakte, dat de letterlijke grondstoffen brood en wijn ( poingggg!) omgezet werden in het letterlijke lichaam en bloed van Jezus. Transsubstantiatie… heet deze gevaarlijke onzin. "O God… wij (!) offeren uw Zoon aan u", wordt er dan bijgezegd. Wie niet naar de wekelijkse mis kwam en dat omgezette spul consumeerde, kon zelfs door het eenmaal volbrachte kruisoffer van de Heer niet meer gered worden. De Kerk had de sleutels van de hemel!!! Nog afgezien van het feit dat dit alles riekt naar kannibalisme, menselijke hoogmoedswaanzin en toverij, is het - Goddank - ook niet waar. De Heidelbergse Catechismus heeft hier in zondag 30, in vraag en antwoord 80, zeer ware dingen over gezegd: " Vraag: Wat is het onderscheid tussen het Avondmaal en de pauselijke Mis? Antwoord: Het Avondmaal des Heeren betuigt ons, dat wij volledige vergeving van ál onze zonden hebben door het enige offer van Jezus Christus, dat Hijzelf eenmaal aan het kruis volbracht heeft, en dat wij door de Heilige Geest worden ingelijfd in Christus, die nu naar Zijn menselijke natuur niet op de aarde, maar in de hemel is, aan de rechterhand van God, Zijn Vader, en daar door ons aanbeden wil worden. Maar de Mis leert, dat de levenden en de doden slechts dán door het lijden van Christus vergeving van zonden hebben, indien Christus nog dagelijks voor hen door de mispriesters geofferd wordt en dat Christus lichamelijk onder de gestalte van brood en wijn aanwezig is en derhalve daarin ook aanbeden moet worden. Daarom is de Mis in de grond der zaak niet anders dan een verloochening van het enige offer en het lijden van Jezus Christus en een gruwelijke afgoderij". En wat zegt Jezus van deze pseudo-kerk? "Ik gaf haar tijd om zich te bekeren…". Hoelang? Tot óver het jaar 1500 na Christus!! Helaas…. de ontucht-met-de-wereld ( lees: met de macht) hield niet op en de broodnodige bekering bleef - tot op vandaag- uit. Het is een ziekmakende kerk die buiten de bescherming van de Heer blijft en die straks de vreselijke Grote Verdrukking ( die nog besproken gaat worden) zal moeten meemaken, terwijl de ware kinderen van God dan al in veiligheid gebracht zijn. Zegt dit nu dat alle katholieke christenen verloren gaan? O nee!! Er zijn immers - ook in die organisatie - christenen die wérken en liefde en geloof en dienstbaarheid en volharding hebben? Maar dat zijn énkelingen. Die enkelingen doen niet mee met de tovenarij van het instituut. De RK kerk heeft, de eeuwen door, aansluiting gezocht met wélk heidendom dan ook. Tegen die heidenen werd gezegd: "Houd wat u hebt…. neem alleen - bijvoorbeeld náást Brahma, Shiva en Vishnu - Jezus en Maria en de heiligen erbij - dan zit u zeker goed…!" Zo groeide de kerk, maar de dusdanig aangetrokken heidenen werden nooit écht christenen, want waar de afgoden zijn ( of die nu allah, krishna , zeus of maitreya heten) daar is Christus niet. Laten we goed onthouden en nooit meer vergeten - alles buiten de God van Israël … onder wélke naam ook…. is een masker waarachter de duivel zich verschuilt. Er zijn er in de wereld velen, die 'de diepten van satan' onderzoeken, mensen die menen méér te weten dan wat er in de Bijbel staat. Ik noem u de theosofen, de anthroposofen, de Vrijmetselaars, de gnostici, de scientology aanhangers, de Moonies, de spiritisten en nog veel meer van dergelijke genootschappen. Men hoort in dergelijke kringen vaak beweren, dat de mens zelf een soort god is. Geloof me: het zijn even zovele maskers van de duivel. In de loop der eeuwen kon dat er allemaal mee door … zoláng men maar lid bleef van de "Moederkerk"….. De liefde van Jezus gaat enkel en alleen uit naar het kleine aantal christenen, die zich, binnen dat verwórden, wereldse kerkinstituut, afzijdig houden van al deze afgoderijen. "Houdt vast wat u hebt", zegt Hij bemoedigend tot hen, "Ik leg u daarnaast geen andere last op." Het is dan ook geen kleinigheid: als men zichzelf in dergelijke omstandigheden 'onbesmet van de wereld' weet te bewaren. Tot op het moment dat Jezus komt ( om Zijn mensen mee te nemen naar het Huis van de Vader met de vele woningen) zullen er dus - ook binnen de RK kerk - uitverkoren christenen zijn, maar het instituut zélf heet straks, verderop in Openbaringen, 'de grote Hoer'…(! ) en zal - mét de rest van de ongelovige wereld- verloren gaan. En wat moeten we denken over 'de macht over de volkeren' die deze mensen later mogen uitoefenen? Wanneer zal dat gebeuren? Het gaat hier duidelijk niet over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, want daar ZIJN geen ongelovige volkeren meer. Direct na de Grote Verdrukking, als de ware kerk al Boven is, zullen de mensen die dan nog in leven zijn en de nakomelingen, die uit hen geboren worden, óndanks de zonde, die zij nog hebben, zo streng en rechtvaardig geleid worden, dat zij niet in staat zullen zijn die zonde in praktijk te brengen. Zij zullen mét en ónder Christus regeren - compromisloos en strikt rechtvaardig. Zoals ook elders in het Evangelie staat: " Wèl gedaan., gij goede en getrouwe dienaar: over WEINIG bent u trouw geweest…. Over VEEL zal Ik u stellen." ( Mattheus 25: 21). Dit is het zogenaamde "Duizendjarige Rijk", dat vóór het eeuwige leven komt. Maar, vóór Jezus definitief wederkomt, als "Zon van de gerechtigheid met genezing onder Zijn vleugels" komt Hij éérst als de "Morgenster' , de voorbode en generale repetitie van dat grote gebeuren. Dan haalt Hij al Zijn mensen, voor wie Hij geleden heeft en gestorven is en die dat dankbaar aanvaard hebben óp - en brengt hen in veiligheid, voordat de hel op aarde losbarst. Gelovigen komen niet in het oordeel en zij verlaten de aarde voordat God's "NEE", in de vorm van vreselijke oordelen, deze planeet gaat treffen. De voortekenen van het oordeel zijn er al - óók in ( b.v.) de Nederlandse politiek. Laten we de tijd, die ons rest, goed gebruiken. Laten we trouw zijn in ons getuigenis, opdat aan de mensen, van wie wij houden, samen mét ons die periode van verschrikking bespaard mag blijven en zij - mét ons - eeuwig veilig mogen zijn in het Huis van de Vader met de vele woningen, dicht bij de Heer, Die ons én hen gekocht heeft met Zijn bloed. "Amen, Jezus Christus, amen! Ja - Gij zult in 't groot heelal 't rijk der duisternis beschamen, tot het niet meer wezen zal. Woon, o Heiland, in ons midden! Onder Uwe heerschappij Zijn wij zalig, zij wij vrij. Leer ons strijden, leer ons bidden! Amen! Heerlijkheid en macht Word' U eeuwig toegebracht! ( Gezang 166 uit de Hervormde Bundel van 1938). |
18. 'èl mal'áach qehiellát tie'aatíeraah k'tóv: 'èt 'ellèh hadd'vaaríem 'oméer bèn-haa'èllohíem 'ashèr 'eejnáaw kèshalhèvèt 'éesh weragláaw k'mó nechóshèt notsètsèt: Schrijf aan de engel van de gemeente van Thyatíra: ' deze woorden spreekt de Zoon van God, Die ogen heeft als een vuurvlam en voeten als blinkend koper: 19. 'aníe jodée'a 'èt ma'asèjchaa we'èt haa'avaatcháa, 'èt 'èmoenaatèchaa, 'èt sheeroetéech wesavlaanoetchaa; oema'aseèjchaa haa'acharoníem rabbíem mien haarie'shoníem. Ik ken uw werken en uw liefde en uw geloof en uw dienstbaarheid en volharding - en dat uw laatste werken groter zijn dan uw eerste. 20. 'ach jeesh lie ta'anáak nègdechaa, kie 'attáah manníeach laa'iesháah 'iezèvèl haqqorée't lè'atsmáach nevie'áah oemelammèdèt oemaddiecháah 'èt 'avadáaj lieznót welè'èchól zievchéej 'èlielíem. Maar Ik heb tégen u dat u de vrouw Izébel, die zichzelf een profetes noemt, toestaat om Mijn dienaren te onderwijzen en hen te verleiden tot het plegen van ontucht en het eten van afgodenoffers. 21. naatáttie laach z'máan lachazór biet'shoeváah we hie' 'eejnáach rotsáah laashóev miettaznoetáach. Ik gaf haar tijd om zich te bekeren en zij heeft zich niet van haar ontucht willen afkeren. 22. hiennènnie mashlíech 'otáach lèmmiettáah we'èt hamm'naa'afíem 'iemmáach 'ashlíech lètsaaráah g'doláah íem lo' jaashoevóe miemma'aséejhèm. Zie, Ik werp haar op het ziekbed en hen, die met haar ontucht bedrijven, breng Ik in grote verdrukking, indien zij zich niet bekeren van hun daden. 23. 'èhèróq bammaawèt 'èt baanèjhaa we jeed'óe kól haqqehiellót shè'aníe hoe' hachoqéer kèlaajót waléev, we'èttéen laachèm 'iesh 'iesh kèmaaséejchèm. Ik zal haar kinderen de dood doen sterven en alle gemeenten zullen weten, dat Ik het ben die nieren en hart doorzoek. Ik zal ieder van jullie persoonlijk geven naar jullie daden. 24.'aváal 'oméer 'aníe laachèm, liesh'áar hanniemtsáa 'iem betie'aattieráah, kol 'ashèr 'eejn laahèm hattoráah hazzo't wa'ashèr lo' jaad'óe 'èt 'amoeqqót hassaatáan , k'mó shènnohagíem lomár, lo' atíel 'aléejchèm masáa' 'achéer. Maar tot u, die binnen de poorten van Thyatíra woont, zeg Ik: " aan een ieder van u, die deze leer niet aanhangt en die de diepten van de satan niet kent, - zoals zij beweren - , leg Ik geen andere last op. 25. berám hachazieqóe bemáh shèjéesh lachèm 'ad 'ashèr 'aavó. Houdt vast wat u hebt, totdat Ik zal komen. 26. hammenatséeach weshoméer 'èt ma'asáj 'ad qéets, 'aníe 'èttéen lo samchóet 'al haggojjíem. Wie overwint en Mijn werken tot het einde toe bewaart, die zal Ik macht over de volkeren geven. 27. wejier'èh 'otáam besheevèt barzèl , kiech'lóe chèrès jenoeptsóe. En hij zal hen hoeden met een ijzeren staf, hen verbrijzelen als aardewerk….. 28. keshèm shèggám 'aníe qiebálttie samchóet mee' éet 'avíe. we'èttéen lo 'èt kocháv hashachár. … zoals ook Ik macht ontvangen heb van Mijn Vader en Ik zal hem de morgenster geven. 29. mie shè'ozèn lo, jiesh'máa naa'mah shèhaaróeach 'omèrèt laqqehiellót. Laat wie oren heeft luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt. |