|
12. 'èl mal''áach qehiell'át pèrgaamos k'tóv: 'èt 'ellèh hadd'varíem 'oméer zèh 'ashèr lo chèrèv hapiefiejjót hachaddáah: Schrijf aan de engel van de gemeente van Pérgamum: deze woorden spreekt Hij, Die het tweesnijdend zwaard heeft: 13. 'aníe jodée'a 'èt meqóm shievttecháa , 'ashèr shaam kiess'ée hassaatáan. 'attáah machazíeq biesh'míe welo'hietkachashttáa lè'èmoenatíe 'afiellóe bieméej 'ántipas, 'eedíe hannè'èmáan 'ashèr nèhèráq 'ètslechèm biemeqóm moshaavó shèl hassaatáan. Ik ken de plaats waar u woont: daar, waar de troon van de satan staat. En u houdt vast aan Mijn Naam en u hebt Mijn geloof niet verloochend, ook niet in de dagen van Antipas, Mijn trouwe getuige, die daar bij jullie, waar de satan woont, gedood is. 14. 'ach jeesh lie nègdecháa d'vaaríem me'attíem : jeesh lecháa shaam 'anaashíem hammachzieqíem betorát biel'áam 'ashèr liemméed 'èt bal'áaq laasíem miechshól liefnéej b'néej jiesraa'éel k'déej shèjo'chlóe miezzievcháaj 'èlilíem wejieznóe. Maar Ik heb enkele dingen tégen u: u hebt daar mensen, die vasthouden aan de leer van Bileam, die aan Balak leerde om voor de kinderen van Israël een struikelblok neer te leggen, om hen afgodenoffers te laten eten en om hen ontucht te laten plegen. 15. kèn gám niemtsáa íem 'ètsèlcháa 'anaashíem hammachazieqíem betorát hannieqolaasíem be'ofèn domèh. Zo zijn er ook mensen bij u, die vasthouden aan de daarop lijkende leer van de Nicolaïeten. 16. laachèn chazór biet'shoeváah ; shè 'iem lo chèn, 'aavó 'eelèjchaa mahéer we 'èllachèm baahèm bechèrèv pie. Bekeer u en zo niet - dan zal Ik spoedig naar u toekomen en hen bestrijden met het zwaard van Mijn mond. 17. mie shè'ozèn lo, jieshmáa naa'mah shèhaaróeach 'omèrèt laqqehiellót. hammeenatséeach, áníe 'èttéen lo mien hammáan haggaanóez, we'èttéen lo 'èvèn levaanáah we'al haa'èvèn kaatóev shém chaadáash, 'ashèr lo jeedaa'ènnoe 'iesh zoeláatie hamm'qabéel. Laat wie oren heeft luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint - die zal Ik van het verborgen manna geven en Ik zal hem een witte steen geven en op de steen staat een nieuwe naam geschreven, die niemand weet dan degene die hem ontvangt. |
In Pérgamum - en niet in het eveneens belangrijke Efese - resideerde de stadhouder van Asia. De stad was méér dan rijk - Alexander de Grote liet hier zijn kapitaal achter. Voeg daar nog aan toe, dat hier de belangrijkste bibliotheek van de oudheid stond, met meer dan 20.000 perkamentrollen ( het woord 'perkament' kómt van Pérgamum) en dat deze stad het centrum van de heidense priesterhiërarchie was - vergelijkbaar met Rome als hoofdvestiging van de Rooms-Katholieke kerk - en het zal duidelijk zijn dat we hier niet met een obscuur provinciestadje te maken hebben. Hier… in Pérgamum… was weer één van de zeven wereldwonderen te aanschouwen: op een heuvel die 300 meter boven de stad uittorende stond het grootste altaar van de antieke wereld: het altaar van Zeus of Jupiter, dat bijna 35 meter breed en bijna 38 meter lang was. In onze 20e eeuw heeft men dit altaar overgebracht naar het Rijksmuseum in Berlijn en op de foto's op deze pagina kunnen we zowel dit in Berlijn tentoongestelde altaar zien alsook de exacte plaats, waar het daarvoor - in Pérgamum - al die eeuwen gestaan heeft. Behalve dit altaar van Zeus was de stad tevens wijd en zijd bekend om het heiligdom van Aesclepius, dat midden op de bovenstad ( of acropolis) stond, versierd met titanen, waarvan de benen slangen waren. Hier gebeurden, zo vertelde men, de meest spectaculaire genezingen! Ja - het symbool op deze tempel was - heel veelzeggend - de slang - die, zo zei men, beschikte over de krachten en de wijsheid van de onderwereld en die inzicht had in de geheimenissen van leven en dood. Hier in Pérgamum heerste de wijsheid van de sláng - oftewel de duistere wereld van duivel en demonen. En toch was hier - tegelijkertijd - een gemeente van Jezus Christus! Dat moet niet bepaald gemakkelijk geweest zijn. "Ik ken de plaats waar u woont", schrijft de Heer via Johannes, " daar, waar de troon van de satan staat." Maar… de Heer stelt Zichzelf aan de gelovigen van Pérgamum voor als " Degene die het tweesnijdend zwaard heeft"… Er zijn hier, in deze gemeente, kennelijk zaken die niet door de beugel kunnen - zaken waarover Jezus Christus een waarschuwing en zelfs een oordeel moet laten horen. Enerzijds heeft Hij aan de engel, de verantwoordelijke leider van deze gemeente, veel positiefs te zeggen, zoals: " U houdt vast aan Mijn Naam..". Kijk- er hier heerste een staatsgodsdienst, een staatsterreur. Als de keizer van Rome op bezoek kwam, dan had men hem aan te spreken en toe te juichen als 'kyrios' en 'sootèr'… als Heer en Heiland. De keizer werd er letterlijk als gód vereerd en als men veilig en gezond wilde blijven, kon men maar beter voor hem buigen en precies doen wat hij verlangde. Sommige mensen, die in hun hart heel goed wisten wie de echte God was, haalden hun schouders op en speelden voor de vorm het spelletje mee… ach, als je in je hárt maar niet in de keizer geloofde… dan zou God het toch wel begrijpen? Maar de gemeente van Pergamum was, over het algemeen, gezond radicaal en deed niet mee aan dit soort afgoderij. Er was maar één Heer en Heiland: Jezus Christus, de Zoon van de Levende God en Hem alléén eerden ze, wat dat ook mocht kosten. De Heer laat nu weten, dat hun trouw en standvastigheid is opgemerkt in de hemel. "U hebt Mijn geloof niet verloochend". Dat is een belangrijke zin! Er staat namelijk niet : ' Jullie hebben hét geloof, of júllie geloof, niet verloochend.' Geloof is namelijk nóóit een menselijke prestatie - nooit iets waar men wel of niet een karakter of aanleg voor heeft. Men hoeft er geen bijgelovige, goedgelovige zwever voor te zijn of iemand met een naïeve levensinstelling. Echt geloof is iets van God Zelf - iets dat je ontvangt. Wie tot geloof komt wordt 'van bovenaf ' geboren - en iets van de hemel komt dan in je. Nu - dit geschenk uit de hemel, dit geloof, dat van God is, deze kostbare schat, hebben veel gemeenteleden in Pérgamum trouw bewaakt en bewaard en levend gehouden. Ze hebben het niet op een akkoordje gegooid met de wereld - ze zijn niet wereldgelijkvórmig geworden, ' ook niet in de dagen van Antipas, de trouwe getuige van de Heer, die daar in de stad gedood is'. Het verhaal daarachter luidt als volgt: Antipas was, nog niet zo lang geleden, bisschop (= opziener) geweest in Pérgamum. Hij werd meegenomen naar een standbeeld van de keizer Domitianus, die een diepe haat koesterde tegen alle mensen, die 'op een Joodse manier leefden…'. Je zou Domitianus een Ahmadinejad 'avant la lettre' kunnen noemen. Men stelde Antipas voor de keus: " Zweer : de keizer is mijn god! Zweer - en u blijft in leven.' Dit was nog in de tijd van de verschrikkelijke christenvervolgingen. Antipas verblikte of verbloosde echter niet, maar zei: " Jezus en Jezus alleen is Heer en buiten Hem is er geen god." Ik stel me zo voor, dat het daar doodstil geworden is. De Romeinse hoogwaardigheidsbekleder zei: " Antipas… weet u niet dat u de gehéle wereld tegen u hebt?" "Het is goed", zei de bisschop, " .. dan is Antipas tegen de gehele wereld." Zijn dood was gruwelijk: hij werd opgesloten in een stier van koper, waaronder een vuur werd gestookt. Men hoort dat wel vaker, als christen: " Maar weet u dan niet dat niemand dat meer serieus neemt?" Nu… en wat dan nog?? Is de meerderheid van de mensen dan altijd op de goede weg? Volgens de Bijbel juist niet! Als de meerderheid iets vindt… word dan maar gezond achterdochtig. "Gij zult de meerderheid in het kwade niet volgen", staat er niet voor niets. Maar ná de tijd van de vervolgingen, nadat keizer Constantijn in 313 na Christus verklaard had christen te zijn geworden - waarover men zo zijn twijfels kan hebben - , brak in zekere zin een minstens zo moeilijke tijd voor de gelovigen aan. 'Nee' zeggen tegen een heidense overheid - weigeren te buigen voor de satan in de buitenwereld - dát konden ze goed in Pérgamum. Maar… binnen de gemeente zelf ( waar de duivel als het ware op kousenvoeten liep en loopt) waren ze veel en veel te tolerant en werd er bijna nooit ' nee' gezegd. Terwijl de mensen zich - in het onmetelijk grote Romeinse rijk- met tienduizenden tegelijk lieten dopen… want alleen als christen kreeg je in die tijd een behoorlijke baan … kwamen ook de dwaalleringen, de afgoderij en de hoererij de gemeente binnen en velen gleden mee omlaag. Veel van de ' nieuwe' christenen deden maar alsóf - die mensen waren helemaal niet van Bovenaf en opnieuw geboren. Het waren gewoon wéreldlingen, die wisten aan welke kant hun boterham gesmeerd was en die er - dom! - van uitgingen dat het maar weinig uitmaakte welke religie iemand aanhing, omdat immers alle godsdiensten toch ' in wezen' gelijk waren. Dat hoor je heden ten dage ook weer door oppervlakkige mooipraters beweren: ' Er is maar één God '… kletst men dan ' en de een noemt hem misschien 'God' en een ander noemt hem ' allah' .. maar het is dezelfde..'. Nee.. nee.. en nog eens nee! Dat is een enorme leugen! Dan kwamen er ook nog - of het bovenstaande al niet erg genoeg was - rangen en standen in de kerk! De bisschoppen of opzieners, die oorspronkelijk hun gemeente dienden, gingen nu heersen over de gelovigen en dat heersen deden ze vervolgens ook nog eens over elkáár. Zo kwam de bisschop van Rome, Cyprianus, in de 3e eeuw met het onzalige idee om zichzelf en zijn opvolgers 'Papa (= vader)' te laten noemen en Leo de Eerste benoemde zichzelf tot 'opvolger van de apostel Petrus' en zelfs 'vertegenwoordiger van Christus op aarde.' Terwijl Jezus notabene overduidelijk gezegd had : " … en gij zult op aarde niemand uw vader noemen, want Eén is uw Vader: Hij Die in de hemelen is. Laat u ook geen leidslieden noemen, want Eén is uw Leidsman: de Christus. Maar wie de grootste onder u is - zal uw dienaar zijn.' ( Mattheus 23: 9-11) Wat is hier onduidelijk aan? Hoezo dan een paus… een 'heilige vader'? Hoezo dan een geestelijk leidsman die zichzelf boven de andere gelovigen verhief, zonder énige Bijbelse onderbouwing, ja, dwars tegen de Bijbel en tegen de woorden van Jezus in? Maar dat werd allemaal getolereerd - en daar kwam véél te weinig verzet tegen. Eerst was men onderworpen geweest aan de keizer van Rome en nu was men weer gehoorzaam aan de páus van Rome! En dit deed en doet zich niet alleen in de Rooms-katholieke kerk voor - ook in de protestantse en evangelische kerken zijn er en waren er voorgangers, die heersen over de ziel en het geweten van hun gemeenteleden; die van alles adviseren en afdwingen - met name door de mensen bang te maken en te dreigen - en die zich als kleine godjes laten veréren. Maar - en dit is van het grootste belang: waar dwang is - daar is Christus niet! "Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft", zei de Heer, " zult u werkelijk vrij zijn". ( Joh. 8:36). Buiten Jezus is enkel slavernij - de slavernij van de duivel - en die doet zich voor onder vele, vele verschijningsvormen. In Pérgamum verscheen de duivel, zoals hij altijd en overal doet, als een engel van het licht en velen lieten zich door hem betoveren of - beter - be'duvel'en . Bij monde van zogenaamde kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders ( wolven in schaapskleren! ), werd de gelovigen ingeprent dat ze rustig mee konden doen aan allerlei heidense gebruiken, dat ze aan de afgoden geofferd vlees mochten eten, dat ze zich onbezorgd over konden geven aan allerlei seksuele losbandigheden - omdat het lichaam de ziel tóch niet kon verontreinigen. Maar - wie pas bekeerd is, die doet er verstandig aan zich voorlopig vér te houden van alles wat met afgoden te maken heeft - zoals ook een geheelonthouder er verstandig aan doet ook het kleinste glaasje alcohol resoluut te weigeren. Waarheid werd vermengd met leugen. Goed werd vermengd met kwaad. Als men met een heidense priesteres/prostituée naar bed ging - precies zoals gebeurde in de Oudtestamentische Baälsdienst - kwam er zogenaamd voorspoed en vruchtbaarheid en dat was geen ongewild foutje ( geen wérken der Nicolaïeten, zoals de Heer aan de Efesiërs schreef), maar de officiële kerkleer in Pérgamum… Er werd geknield en geofferd voor een moedergodin, een vruchtbaarheidsgodin, die men dan vroom 'Maria, de moeder van Jezus' noemde, maar die gewoon een voortzetting was van de aloude heidense Isis- en Cybelecultus. Maar - wat hebben machtswellust en seksuele onreinheid met Christus te maken? 'Bekéér u dan!", is het niet mis te verstane bevel, dat Jezus aan de 'engel' van de gemeente van Pérgamum - en ( in hem) aan de kerk van alle eeuwen geeft. De Heer zal óórlog voeren tegen die nep-christenen! Er zullen oordelen komen! Nu… velen zien één van die oordelen in de opkomst van de wrede islam in 622 na Christus. De Heilige Geest trok Zich terug en dat vacuüm werd opgevuld door de boze. De geestelijke entiteit die de islam 'allah' noemt is niets anders dan een afgod, die in het Ur der Chaldeeën ( Irak!) van Abraham reeds aanbeden werd…. en die een van de vele maskers van de duivel is. "Abraham…. Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis, naar een land dat IK u wijzen zal..", zei de Allerhoogste niet voor niets. Zolang Abraham nog onder de invloed van de duivel … oftewel de maangod Sin… oftewel 'allah' was.. kon God nog niets nieuws met hem beginnen. Hij moet - mét God - de leegte in - een nieuw bestaan beginnen en hij ging… en zo ontstond het volk Israël. Maar in 622 na Christus, met Mohammed, kwam die maan-afgod opnieuw in zwang en in onze tijd wordt die afgoderij steeds brutaler en opdringeriger en vertoont ten volle het karakter van de duivel, waaruit zij immers voortgesproten is. KIJK naar de islam - KIJK naar wat daar aan wreedheden gebeurt - KIJK naar de onvrijheid en oordeel zélf: wat heeft dit onderdrukkende systeem met de Vader van Jezus Christus te maken? Wie zich niet door de Zoon laat vrijmaken, die zal - ongewild en ongeweten maar zonder twijfel -moeten buigen onder een duivels totalitair systeem: dat is weer méér dan actueel in onze dagen, hoewel de meerderheid - zoals altijd - weer geen idee heeft van het gevaar. Toch zijn er mensen die zich niet laten betoveren. Die waren er in de tijd van de gemeente van Pérgamum en die zijn er ook nu nog. Alleen God weet hun getal. Alleen God weet wie zij zijn. Mensen,die de knieën niet voor Baäl - of de duivel - gebogen hebben. Dat zijn de overwinnaars! Die overwinnaars, zo belooft de Heer der kerk, krijgen van het 'verborgen manna'. . Wanneer kregen de Israëlieten van het manna, het 'hemelse brood' te eten? Toen ze in de woestijn waren! Toen ze van het slavenhuis op weg waren naar het Beloofde Land - in het niemandsland, waar ze enkel en alleen van Gods zorg en van Zijn leiding afhankelijk waren. Is dat niet de situatie van een ieder, die zich niet conformeert aan de wereld, maar die zijn lot in de handen van de Allerhoogste weet, zoals ook gezegd kon worden van de trouwe gelovigen in Pérgamum? In Israël, in de tijd van de tempel, bevond zich iets van dat oude woestijnmanna in de Ark des Verbonds, als herinnering, maar toen de tempel van Jeruzalem in 70 na Christus verwoest werd door de Romeinen, toen zijn ook de ark en de gouden kruik met manna verloren gegaan. Het heeft weinig zin om naar de ark te gaan zoeken ( zie bijvoorbeeld de film 'Raiders of the lost Arc') , want het boek Openbaring vertelt ons dat de ark zich nu in de hemel bevindt, evenals de Verheerlijkte Heer Zelf. De voeding van de gelovigen, de kracht waardoor zij het geloof volhouden, is de Héér van het geloof! Niet dat oude manna, dat oude hemelbrood, is hun kracht, maar Christus Zelf. Hij, Die Zichzelf 'het Brood des Levens' noemde, is Zélf het verborgen manna. "En Ik zal hem een witte steen geven…". Wie in die oude tijden een sportwedstrijd won, die ontving, als trofee, een witte steen. Wie tijdens een rechtszitting werd vrijgesproken, kreeg trouwens óók zo'n witte steen…. voor zo iemand zwaaiden de gevangenisdeuren open. Wie daarentegen veroordeeld werd, ontving een zwarte steen en bleef vastzitten. Wie in de ogen van de wereld-zonder-God een loser is, een onrealistische dromer, die is voor Jézus een absolute kampioen! Iedere gelovige die, door Jezus' plaatsvervangend sterven, eeuwige goddelijke vrijspraak heeft ontvangen, kan, door te volharden in het geloof van Jezus, straks als overwinnaar zo'n witte steen in ontvangst nemen. "En op de steen staat een nieuwe naam geschreven die niemand weet dan degene die hem ontvangt". Is dat de nooit uitgesproken Naam van God? Is dat de Naam van Christus Zelf, de naam boven álle naam? Waarschijnlijker is het, dat deze naam de naam is, waaronder wij in de hemel bekend zullen zijn - de naam die ons hele wezen- dat veel rijker is dan wij hier op aarde beseffen- omschrijft en benoemt. Die naam is even persoonlijk als ons geloof - alleen God en wijzelf kennen de kracht ervan. Voor Joden was de persoonlijke naam trouwens de omschrijving van iemands karakter - bijna gelijk aan zijn diepste wezen. De naam op de witte steen is helemaal nieuw en als Johannes het woord 'nieuw' gebruikt, dan hanteert hij steeds het Griekse 'kainon' - en dat betekent eeuwig nieuw… niet tijdelijk nieuw… Besef intussen terdege dat ook wij leven 'daar waar de satan woont' en dat ons dat in de komende jaren zéér duidelijk zal gaan worden. Dr. L.D. Terlaak Poot schrijft in "Spiegel van de eindtijd': " De mensen van nu hebben het geloof aan de duivel afgeschaft als volkomen geantiqueerd. Men glimlacht over dit bijgeloof, maar Jezus heeft nimmer over de duivel geglimlacht. Hij noemde hem 'de mensenmoorder van den beginne'. (Joh. 8:4). Een epidemie geselt de mensheid, die men wel een psychische kanker zou kunnen noemen… een groter gevaar dan alle besmettelijke ziektes bij elkaar". "Men heeft geen houvast meer aan de God der openbaring , de God en Vader van Jezus Christus. Maar men vervalt juist dán willoos aan de duivel, wanneer men niet meer aan hem gelooft - en - waar de Goddelijke tegenstander wegvalt, daar moet het gehele leven van wieg tot graf onbeperkt aan "caesar" toebehoren". ( H. Steinhausen). Er is er maar één die juicht, als mensen trots opmerken dat zij niet meer in middeleeuwse onzin als de duivel geloven. Dat is de duivel zelf. Die is - op dit moment, maar na een lange periode van voorbereiding - bezig een systeem van slavernij over de planeet aarde te brengen, dat nooit tevoren in zo'n omvang is voorgekomen. De meerderheid slaapt, zoals gewoonlijk, maar hopelijk zijn er nog mensen die de knieën niet voor zijn leugens buigen en die wél wakker zijn en ook anderen wakker maken. |