|
11. 'oméer: " 'èt 'ashèr 'attáah roo'èh, k'tóv beseefèr oeshlách `èl shevá' haqqehielót: 'èl 'èfèsos, `èl zmiernáah, 'èl pèrgamos, 'èl tie'aatíeraah, 'èl sarddíes, 'èl fielaadèlfiejaah we'èl laa'oodieqée'aah. Hij zei: " Schrijf wat u ziet in een boek en stuur dat naar de zeven gemeenten: naar Efeze, naar Smyrna, naar Pèrgamum, naar Thyatíra, naar Sardes, naar Filadelfia en naar Laodicéa." 12. paníetie lier'ót `èl haqqól hammedabbéer 'eeláj oecheshèpaníetie, raa'íetie shevá' menorót zaaháav. Ik keerde mij om, om de stem te zien die tot mij gesproken had en toen ik mij omgekeerd had, zag ik zeven gouden kandelaren. 13. oevéejn shevá' hammenorót kemar'éeh bèn-'aadáam, 'otèh me'íel 'ad marglotáaw wechagóer chagoráat zaaháav 'al chazéehoe… … en in het midden van de zeven kandelaren iemand als een Mensenzoon, bekleed met een gewaad tot aan de voeten en om de borst een gouden gordel. 14. ro'shó oeshe'aaró levaaníem, ketsèmèr laaváan, kashèlèq , we'eejnáaw keshalhèvèt 'éesh. En Zijn hoofd en haar waren wit, als witte wol, als sneeuw en Zijn ogen als een vuurvlam 15. raagláaw kemó nechóshet, notsètsèt shènietsrefáah bakkóer, weqoló májiem rabíem. .. en Zijn voeten waren als blinkend koper, als in een oven gloeiend gemaakt en Zijn stem klonk als machtige wateren. 16. bejád jemienó shiev'áah kochaavíem; miepíew jotsée't chèrèv pefiejjót chaddáah, oefaanáaw kashèmèsh hamme'ieráah biegvoeraatáah. In Zijn rechterhand zeven sterren. Van Zijn mond ging uit een tweesnijdend, scherp zwaard en Zijn gezicht was zoals de zon schijnt in haar kracht. 17. ka'ashèr re'ietíew naafálttie lè'ragláaw , kamméet, wehoe' saam `èt jad jemienó 'aaláj we'aamár: " 'al tieráah! 'aníe haarie'shóon wehaa'acharóon wechajáa. " En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten en Hij legde Zijn rechterhand op mij en zei: " Vrees niet! Ik ben de eerste en de laatste en Ik ben levend.. 18. hajíetie méet wehiennéeh… cháj 'aníe lè'olméej 'olaamíem , we lie mafftechót she'óol wammaawét. .. en Ik was dood en zie: ik leef tot in de eeuwen der eeuwen en Ik heb de sleutels van het dodenrijk en van de dood." 19. k'tóv 'èt áshèr ra'iettáah we'èt 'ashèr howèh we 'èt 'ashèr 'atíed liehjót 'acharéej chèn. Schrijf op wat u gezien hebt en dat was is en dat wat hierna geschieden moet. 20. 'et sod shiev'át hakkachovíem … hem mal'achéej haqqehiellót, weshevá' hammenorót… hen shevá' qehiellót. Het geheimenis van de zeven sterren.. zij zijn de engelen van de zeven gemeenten en de zeven kandelaren… dat zijn de zeven gemeenten. |
Als Johannes zich omdraait, staat hij oog in oog met een gestalte die er tegelijk menselijk én bovenmenselijk uitziet en die zich tussen zeven gouden kandelaren bevindt. "Ik zag iemand als een Mensenzoon', schrijft hij. Jezus noemde Zichzelf in de 33 jaar dat Hij op aarde leefde áltijd "de Zoon des mensen". Dat was en is Zijn Messiaanse titel - zo beschrijft Hij Zichzelf als Degene, die voluit mens geworden is én Die plaatsvervanger wilde zijn voor alle mensen van alle tijden en plaatsen. Zelfs Zijn uiterlijk, zoals Johannes dat waarneemt en aan ons doorgeeft, past naadloos bij het visioen waarin de profeet Daniël de Allerhoogste ziet en dat in Dan. 7 vers 9 en 10 beschreven is: "…. Terwijl ik bleef toekijken werden tronen opgesteld en een Oude van Dagen zette Zich neer. Zijn kleed was wit als sneeuw en Zijn hoofdhaar blank als wol. Zijn troon bestond uit vuurvlammen, de raderen ervan uit laaiend vuur en een stroom van vuur welde op en vloeide voor hem uit. Duizendmaal duizenden dienden hem en tienduizend maal tienduizenden stonden voor Hem." Dit bevestigt nogmaals : God de Vader en Jezus, de Zoon, zijn één. Johannes was Jezus' leerling en vriend, toen hij Hem op aarde drie jaar lang dagelijks meemaakte. De Jezus Die hij nu te zien krijgt, de eeuwige God Zelf, beneemt hem bijna de adem. Hij draagt een gewaad tot op de voeten, aan de borst omgord met een gouden gordel. Iedere Israëliet wist van dergelijke kledingstukken! Ze werden gedragen door a. koningen b. hogepriesters en c. rechters. De gouden gordel op borsthoogte werd echter enkel en alleen maar gedragen door de Hogepriester! Het haar van de verhoogde Heer is wit, wat wijst op wijsheid, op ouderdom ( hier: eeuwigheid), op reinheid en op hemelse lichtkracht. Als Johannes ziet, hoe de ogen van Jezus als een vuurvlam zijn… alles ziend en alles doordringend …. Moet hij, als gelovige Jood, wel automatisch gedacht hebben aan de door koning David gedichte psalm 139, waarin voorzegd wordt: " Heere - gij doorgrondt en Gij kent mij. Gij kent mijn zitten en mijn opstaan. Gij verstaat van verre mijn gedachten. Gij onderzoekt mijn gaan en mijn liggen. Met al mijn wegen zijt Gij vertrouwd. Want er is geen woord op mijn tong of zie, Heere, Gij kent het volkomen." Wat wij mensen ook denken en zeggen - Hij kent, beter nog dan wijzelf, de diepere achtergrond en motivatie ervan. Hij ziet tot op de bodem van onze ziel! " Zijn voeten waren als blinkend koper, als in een oven gloeiend gemaakt." " Daniël weer", moet er door Johannes heengeschoten zijn, doen hij die voeten zag. De profeet had, zo wist hij vanuit de synagoge, honderden jaren hiervoor een vergelijkbare openbaring, waarin hij God - in symbolen- mocht aanschouwde: "Op de 24e dag van de eerste maand, terwijl ik me aan de oever van de grote rivier, de Tigris, bevond, sloeg ik mijn ogen op en zie, daar zag ik een man in linnen klederen gekleed en de lendenen omgord met goud van Ufaz; Zijn lichaam was als turkoois. Zijn gelaat schitterde gelijk de bliksem. Zijn ogen waren als vurige fakkels. Zijn armen en voeten glanzend van gepolijst koper en het geluid van Zijn woorden als het gedruis van een menigte." Wat moeten we hieronder verstaan: voeten van koper, gloeiend koper, gepolijst koper? Wel - 'koper' verwijst in de Bijbel naar gericht en naar oordeel. De verhoogde Christus heeft het gericht - in onze plaats - doorstaan en het oordeel voor ons weggedragen. Hij is letterlijk voor ons door het vuur - ja, zelfs door de hel - gegaan. En nu komt Hij straks Zelf als Rechter. Komt Hij om te oordelen de levenden en de doden. Voor gelovigen geldt echter: " Wie gelooft wórdt niet geoordeeld ( omdat dat oordeel al voor ons is opgevangen) ; en wie niet gelooft IS reeds geoordeeld." ( Omdat het plaatsvervangend lijden van Jezus tot op dat moment nog niet is geaccepteerd en het oordeel dus nog niet is afgewenteld). Maar … zolang er leven is, is er tijd om tot geloof te komen. Dan de stém van de Heer.. De beschrijving van die stem komt overeen met wat we in het Oude Testament, bij Ezechiël, tegenkomen: a. over de cherubs : "… het geruis van hun vleugels was als het gebruis van vele wateren, als de stem van de Almachtige". b. "… en zie, de heerlijkheid van de God van Israël kwam uit oostelijke richting; er was een geluid als het gedruis van vele wateren en de aarde straalde vanwege Zijn heerlijkheid." Het was áls dit…. áls dat…. Niemand kan zeggen: God spreekt met het geluid van een waterval of met het geluid van een enorme menigte. Veel mensen…. veel water…. daar lijkt het in de verte op. Kennelijk kun je die stem verstaan: Abraham verstond hem en Mozes en Salomo en de profeten. Er zijn mensen die zeggen: "de stem van God, die ik hoorde, kwam van buiten mij" , terwijl anderen aarzelen: kwam hij van buiten, klonk hij van binnen? De stem van God is niet zomaar een stem. In Zijn rechterhand (waren) zeven sterren. Het antwoord op de vraag, wat die zeven sterren toch kunnen zijn, vinden we in vers 20, in deze zelfde pericoop: " De zeven sterren zijn de engelen van de zeven gemeenten." Waren dat mensen of hemelse boodschappers? Hier zijn hele boeken over geschreven! Ik zou zeggen: zie de sterren in de eerste plaats als de mensen, die leiding gaven aan de zeven gemeenten - zij die de boodschap van God en de Bijbel doorgaven en die het Evangelie alle eeuwen door verkondigd hebben. Er is ontzettend veel kaf onder het koren geweest en heden ten dage lijkt er heel wat meer kaf dan koren te zijn… zoveel onkunde, lauwheid, wereldgelijkvormigheid, ja, zelfs verraad van datgene, waarvan zulke mensen zouden moeten getuigen. Je leest in de krant van dominees en pastoors, die zelf niet eens in het bestaan van God geloven, maar die wél zondag aan zondag op een preekstoel staan - om het Woord te verklaren, waarvoor ze zich ook laten betalen! - - en die onderwijs geven aan de kinderen van de gemeente. Er zijn de vele, vele verhalen van ambtsdragers, die jonge kinderen sexueel misbruikt hebben en er zijn hogergeplaatsten ( in zo'n kerk) die daarvan weten en die een en ander verdoezelen of zelfs goedpraten. We hebben in Nederland professor Smits gehad ( een professor aan een theologische faculteit ) die over het verzoenend lijden en sterven van Jezus zei; "Geef mijn portie maar aan Fikkie!" Er waren dominees die op 1e paasdag verkondigden dat Jezus nimmer uit de dood is opgestaan, maar dat we uit dit verhaal wél de conclusie moeten trekken dat 'opstandig zijn' een aanbevelenswaardige houding is. En toch ZIJN er mensen, trouwe dienaren, in het verleden en hopelijk ook nog in het heden, waarvan de Bijbel zegt, dat zij zich in 'de rechterhand' van de Heer bevinden. Zij zijn een déél van de Heer… licht van Zijn licht… vooruitgeschoven posten van het Koninkrijk. Corrie ten Boom was zo'n vooruitgeschoven post: zij kwam als enige van haar gezin levend uit de oorlog - omdat haar familie Joden had geholpen- en het volgende verhaal heeft zij zelf opgetekend: Hebt uw vijanden lief. Ik zag hem in een kerk te München - een kalende, zwaargebouwde man in een grijze overjas, met een bruine vilten hoed in zijn handen. De mensen stroomden de kerk uit, waar ik net gesproken had, tussen de rijen houten stoelen door naar de deur. Het was 1947 en ik was uit Nederland naar het verslagen Duitsland gekomen met de boodschap dat God vergeeft. Het was de boodschap waar ze het meest behoefte aan hadden in dat bittere, kapot gebombardeerde land en ik had hun verteld hoe ik mij dat altijd graag plastisch voorstelde. Misschien omdat de zee de Nederlanders na aan het hart ligt, vind ik het een bevrijdende gedachte dat vergeven zonden in zee geworpen worden. "Als wij onze zonden belijden", zei ik, "werpt God ze in de diepste oceaan, waar ze voorgoed verdwijnen. En al kan ik er geen bijbeltekst over vinden, toch geloof ik dat er een bord staat, met daarop: Verboden te vissen." De ernstige gezichten keken me aan, zonder dat helemaal te durven geloven. Er werden in 1947 in Duitsland nooit vragen gesteld na mijn toespraken. De mensen stonden zwijgend op, trokken zwijgend hun jassen aan en vertrokken zwijgend. Op dat moment zag ik hem; hij baande zich, tegen de stroom in, een weg naar voren. Het ene ogenblik zag ik de overjas en de bruine hoed, het volgende een blauw uniform en een pet met klep en de schedel met gekruiste beenderen. Op slag kwam het weer terug: de enorme ruimte met de schelle lampen aan het plafond; de zielige hoop kleren en schoenen midden op de grond; de schaamte, naakt langs deze man te moeten lopen. Ik kon de tengere gestalte van mijn zuster weer voor me zien, de ribben duidelijk zichtbaar onder de perkamenten huid. Betsie - wat was je toch mager! Die plaats was Ravensbrück, en de man die nu naar voren kwam, was een van de bewakers geweest - een van de wreedsten. Nu stond hij met uitgestoken hand voor me: "Een fijne toespraak, juffrouw! Het is goed om te weten dat al onze zonden, zoals u zei, op de bodem van de zee liggen." En ik, die zo rad van tong over vergeving had gesproken, bladerde opeens druk in mijn agenda in plaats van die hand te drukken. Hij herkende mij natuurlijk niet - hoe kon hij van al die duizenden vrouwen juist die ene hebben onthouden? Maar ik kende hem nog wel met z'n leren zweep, die altijd aan zijn gordel hing. Ik stond oog in oog met een van degenen die mij gevangen gehouden hadden, en mijn bloed leek te stollen. "U noemde Ravensbrück in uw toespraak", zei hij. "Ik ben daar bewaker geweest." Nee, hij herkende me niet. "Maar na die tijd", vervolgde hij, "ben ik christen geworden. Ik weet dat God me alle wreedheden vergeven heeft die ik daar begaan heb, maar dat zou ik ook graag uit uw mond willen horen. Juffrouw", weer werd zijn hand uitgestoken - "wilt u me vergeven?" Daar stond ik dan - ik, wier zonden steeds weer opnieuw vergeven moesten worden - en ik kon hem niet vergeven. Betsie was daar gestorven - kon hij haar langzame, vreselijke dood zo maar uitvlakken door alleen maar om vergeving te vragen? Het kan niet lang geweest zijn dat hij daar met uitgestoken hand voor me stond, maar het leken voor mij uren, waarin ik worstelde met het moeilijkste wat ik ooit had moeten doen. Want dat het moest gebeuren, wist ik. Aan de boodschap dat God vergeeft, is één voorwaarde verbonden: dat wij degenen vergeven die ons verwond hebben. "Indien gij de mensen niet vergeeft", zegt Jezus, "zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven." Ik kende dat niet alleen als een gebod van God, maar ook als een dagelijks terugkerende ervaring . Sinds het eind van de oorlog had ik in Nederland een tehuis voor slachtoffers van Nazi-wreedheden gehad. Degenen die in staat waren hun vroegere vijanden te vergeven, waren ook in staat terug te keren naar de maatschappij en hun leven opnieuw op te bouwen, ongeacht hun fysieke littekens. Degenen die hun bitterheid vasthielden, bleven invaliden. Zo eenvoudig en reëel is dat. En toch stond ik daar met een koud hart. Maar ik wist ook dat vergeving geen emotie is. Vergeving is een wilsdaad en de wil kan functioneren, ongeacht de temperatuur van het hart. "Jezus, help!", bad ik in stilte. "Ik krijg mijn hand wel omhoog. Dat lukt me nog wel. Zorgt Ú voor de liefde..". Zo legde ik houterig, mechanisch, mijn hand in de hand die naar me uitgestoken was. En toen ik dat deed, gebeurde er iets ongelofelijks. De stroom begon in mijn schouder, schoot door mijn arm en sprong over op onze in elkaar gelegde handen. Toen leek deze genezende warmte mijn hele wezen te vullen, waardoor de tranen in mijn ogen sprongen. "Ik vergeef u, broeder! Van ganser harte!" Lang drukten we elkaar de hand, de voormalige bewaker en de voormalige gevangene. Ik had Gods liefde nog nooit zo intensief ervaren als op dat ogenblik. Maar tegelijkertijd besefte ik dat het niet mijn liefde was. Ik had het geprobeerd en er de kracht niet toe gehad. Het was de kracht van de Heilige Geest, zoals het staat in Romeinen 5:5: "… omdat de liefde van God in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, die ons gegeven is." Tot zover Corrie ten Boom. Hierbij een foto van de boom, die voor haar geplant is in Yad vaShem, het holocaustmuseum in Jeruzalem. Daar, aan de zogenaamde Laan der Rechtvaardigen, staan vele, vele bomen met naambordjes ernaast. Die bomen houden de herinnering levend aan al die mensen, die in de Tweede Wereldoorlog hun leven gewaagd hebben voor de Joden en die daar offers voor gebracht hebben. |